• poe·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
poeren
poerde
gepoerd
zwak -d volledig

poeren

  1. inergatief peuren, op aal vissen
  2. inergatief blokken, hard studeren
  3. inergatief (figuurlijk) (pejoratief) zich overmatig zonder veel resultaat blijven inspannen
     Ik zou dus zeggen: stop met het woord mantelzorg. Het wordt gebruikt om bezuinigingen op de zorg te maskeren en nog meer zorg af te wentelen op naasten. Stop met poeren in al die gezinnen. Of zeg anders: regel het zelf maar.[3]
  4. overgankelijk drukken, porren, duwen
     Ze kunnen op school met een stokje in hun kont gepoerd worden of maandenlange scheldpartijen te verduren krijgen van wrede klasgenoten.[4]

de poerenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord poer
65 % van de Nederlanders;
30 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. poeren op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Désirée Hairwassers interview door Japke-d. Bouma
    “Er is te veel jargon in de zorg” (1 mei 2018) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Jeroen Kramer
    “Daarom is geen reden” (2005), Unieboek / Het Spectrum, Antwerpen / Utrecht, ISBN 9789000321612
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be