pluvier
- plu·vier
- via Middelnederlands pluvier van Oudfrans plouvier onder invloed van vulgair Latijn *pluviarius "regenvogel", in de betekenis van ‘steltloper’ voor het eerst aangetroffen in 1272 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pluvier | pluvieren |
verkleinwoord | pluviertje | pluviertjes |
- (steltloperachtigen) benaming voor alle vogels uit de geslacht Charadrius , vrij gedrongen steltlopers met een korte nek en lange, meestal puntige vleugels
- (steltloperachtigen) benaming voor sommige steltlopers, orde Charadriiformes buiten het geslacht Charadrius die daarop lijken
- plevier (gangbare vorm in de nomenclatuur)
- bontbekpluvier
- goudpluvier
- kleine pluvier
- koetpluvier
- monnikpluvier
- morinelpluvier
- steenpluvier
- strandpluvier
- vorkstaartpluvier
- zandpluvier
- zeepluvier
- zilverpluvier
- zwaluwpluvier
1. zie: plevier
- Het woord pluvier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pluvier" herkend door:
50 % | van de Nederlanders; |
44 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ pluvier op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "pluvier" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be