plodde
- plod·de
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | plodde | plodden |
verkleinwoord | - | - |
- vod, lap, stuk textiel
- (figuurlijk) slapjanus, sukkel, iemand die zich laat koesteren
- (figuurlijk) luiaard
- (figuurlijk) dronkelap
- (figuurlijk) slet, ordinaire vrouw
- (medisch) griep, ziekte
- [1-5] plod
- Wordt vooral gebruikt in het zuidelijk en oostelijk Nederlands.
- [1] ploddenstok
- Het woord 'plodde' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.