plodden
- plod·den
- [werkwoord] klanknabootsing, cognaat met ploeteren en met Engels plod en plodge [1][2][3]
- [zelfstandig naamwoord] plod/plodde met uitgang -en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
plodden |
plodde |
geplod |
zwak -d | volledig |
- onovergankelijk sollen, ergens aan zitten
- onovergankelijk niet netjes werken
- onovergankelijk slempen, lang in het café zitten
de plodden mv
- Het woord 'plodden' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.