• ple·nair
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen plenair plenairder plenairst
verbogen plenaire plenairdere plenairste
partitief plenairs plenairders -

plenair

  1. in aanwezigheid van allen
    • Het congres wordt besloten met een plenaire vergadering. 
    • Spottend neemt het gezelschap plenair de gezondheidsgekte van Californië door - altijd weer slaaa!, de voor David te luide kutmuziek die uit de boxen komt, de geldgeilheid in de commerciële kunstwereld, om toch weer euforisch te landen bij de obsessieve aandrang van die westkust-piepeltjes om een coach in te huren om gezond te leven. [4] 
90 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[5]