plecht
- plecht
- Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘dek’ voor het eerst aangetroffen in 1376 [1]
- (scheepsterm:) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | plecht | plechten |
verkleinwoord | plechtje | plechtjes |
- (scheepvaart) verhoogd dek aan de voorkant van een vaartuig
- (scheepvaart) voordek of achterdek
- (verouderd) plicht [5] [6]
- Het woord plecht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "plecht" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
63 % | van de Vlamingen.[7] |
- ↑ "plecht" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ plecht op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ plecht op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be