rechts onder een jacht met Peter de Grote op de achterplecht
  • ach·ter·plecht
enkelvoud meervoud
naamwoord achterplecht achterplechten
verkleinwoord

de achterplechtv / m

  1. dek achter op een klein vaartuig
    • Een zonnige dag in een vergeten hoekje, ergens aan de rand van de stad. Het is windstil en in het roerloze water verdubbelen zich de vormen van de huizen, scheepsmasten en wolken. Eigenlijk wonderlijk hoe de tekenaar zijn evenwicht weet te bewaren op de achterplecht van de wankele lege schuit, alsof hij op zijn gekozen standpunt de tijd even stilzet: alles valt precies op zijn plaats.[2]