• plaats·heb·ben
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
plaatshebben
had plaats
plaatsgehad
onregelmatig volledig

plaatshebben

  1. absoluut gebeuren, zich afspelen
    • Heeft dat gesprek inmiddels plaatsgehad? 
    • De vervroegde verkiezingen zullen waarschijnlijk in september plaatshebben. 
88 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be