• plaag·geest
  • Ontleend aan Duits Plagegeist (en vernederlandst), voor het eerst aangetroffen in de Nederlandse vertalingen van Duitstalige literatuur uit de late 18e eeuw, voor een vindplaats zie hieronder.
  • samenstelling van  plaag  en  geest 
enkelvoud meervoud
naamwoord plaaggeest plaaggeesten
verkleinwoord plaaggeestje plaaggeestjes

de plaaggeestm

  1. een kwelgeest, een demon
    • Men zegt dat er in dit kasteel een plaaggeest rondwaart. 
  2. iemand die onophoudelijk plaagt en lastig is
    • Het meisje beklaagde zich bij leraar over de plaaggeest die haar tijdens de les aan haar haren trok. 
     want Elize, die geduurig haar aangezicht met haar zakdoek bedekt had, om haare traanen op te vangen, maakte met deeze hand de eene beweging na de andere, en zeide, terwyl zy hem met eene onbeschryflyke minzaamheid aanzag, en de traanen haar van de wangen rolden, „wat drukt gy my, lieve plaaggeest!" „ En het doet zeer?" vroeg hy met eene verwonderende houding. " „Ja, wel doet het zeer!" antwoordde zy met dezelfde liefkozende vriendelykheid.[1]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1.   Weblink bron
    Johann Jakob Dusch
    “Geschiedenis van Karel Ferdiner, schryver van de zedelyke brieven tot verbetering van het hart. Uit het Hoogduitsch vertaald”, zesde deel (1778), Schalekamp, Matthijs Amsterdam (1774-1803) op Delpher.nl  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be