pissebed
- pis·se·bed
- In de betekenis van ‘insect’ voor het eerst aangetroffen in 1567 [1]
- samenstelling van pis en bed met het invoegsel -e- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pissebed | pissebedden |
verkleinwoord | pissebedje | pissebedjes |
- (kreeftachtigen) een dier uit de taxonomische orde van de Isopoda , bijv. een ruwe pissebed
- De kop van pissenbedden is in verhouding met het lichaam erg klein.
- iemand die in bed watert
- [2] bedplasser, bedzeiker
- [1] schaaldier
- Het woord pissebed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pissebed" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "pissebed" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ pissebed op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be