• pis·pot
enkelvoud meervoud
naamwoord pispot pispotten
verkleinwoord pispotje pispotjes

de pispotm

  1. een pot van metaal of kunststof waarin men zich kan onlasten
  2. overdrachtelijk iemand die die anderen misbruikt wordt
    • Ik heb geen zin om altijd pispotje te moeten wezen. 
99 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]