piespot
  • pies·pot
enkelvoud meervoud
naamwoord piespot piespotten
verkleinwoord piespotje piespotjes

de piespotm

    • Om één uur had je de middernachtsprint, om drie uur nog eens. Pas dan was het gedaan. Renners sliepen in de cabine of rond de piste, de pastoor kwam zondagochtend de mis doen. Van Looy, Rik Van Steenbergen, die hadden hun eigen mecanicien. Loopjongens moesten eten en drinken halen, ’s nachts de piespot legen. Zo ging dat.” [2] 
    • Ook uitgestald liggen de opulente sieraden van Ted Noten, in een ouderwetse piespot, dat wel. Waarmee fijntjes wordt ingewreven dat deze pronkzieke objecten zonder uitzondering appelleren aan het menselijke verlangen om je beter voor te doen dat je eigenlijk bent. [3] 
93 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 6 NOVEMBER 2015 Maarten Scholten
  3. Volkskrant JEROEN JUNTE 17 september 2013
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be