pimpelpaars
- Geluid: pimpelpaars (hulp, bestand)
- pim·pel·paars
- In de betekenis van ‘hard paars’ voor het eerst aangetroffen in 1610 [1]
- samenstelling van pimpel en paars
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pimpelpaars | |
verkleinwoord |
het pimpelpaars o
- (kleur) een blauwachtige variant van de kleur paars
- Heeft u die ook in het pimpelpaars?
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | pimpelpaars | pimpelpaarser | pimpelpaarst |
verbogen | pimpelpaarse | pimpelpaarsere | pimpelpaarste |
partitief | pimpelpaars | pimpelpaarsers | - |
pimpelpaars
- (kleur) deze kleur pimpelpaars hebbend
- Hij rijdt in een pimpelpaarse auto.
- Het woord pimpelpaars staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.