pimpel
- pim·pel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pimpel | pimpels |
verkleinwoord | pimpeltje | pimpeltjes |
vervoeging van |
---|
pimpelen |
pimpel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pimpelen
- Ik pimpel.
- gebiedende wijs van pimpelen
- Pimpel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pimpelen
- Pimpel je?
- Het woord pimpel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pimpel" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[7] |
- ↑ pimpel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be