Een pilaarbijter in de Grote of St.-Bavokerk op Wikipedia (nl) in Haarlem
(onderdeel van het koorhek).
  • pi·laar·bij·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord pilaarbijter pilaarbijters
verkleinwoord pilaarbijtertje pilaarbijtertjes

de pilaarbijterm

  1. (religie) (pejoratief) iemand die zich veel braver voordoet dan hij is
     Lefevere was niettemin woedend over de onverwachte ondervraging. "Alleen gefrustreerde pilaarbijters gaan tot een dergelijke actie over. De Italianen zijn zeker en vast grijs van jaloezie geworden, toen hun Franse collega's vorig zoveel publiciteit kregen in de Tour. Waarom hebben ze anders gewacht op de openingsdag van de Italiaanse wielerkalender? Nu wisten ze dat alle camera's op hen gericht waren."[3]
  2. (religie) (pejoratief) iemand die zich overmatig godsdienstig gedraagt
     Of ik gelóóf, daar kan ik eigenlijk geen antwoord op geven. Ik ben katholiek opgevoed, maar ik ben geen pilaarbijter en ik breng mijn vakanties niet door in abdijen. Maar achteraf bezien heb ik voornamelijk religieuze muziek gespeeld.[4]
38 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. pilaarbijter op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron “Italiaanse rechtbank ondervraagt zes renners” (17 februari 1999) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Joep Stapel
    “Herreweghe: ‘Ik wil muziek spelen waar de sterren nog mooier van worden’” (16 maart 2020) op nrc.nl  
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be