pietsje
Niet te verwarren met: Pietsje |
- piets·je
- van pits ww met het achtervoegsel -je, leenvertaling van Jiddisch pietsel, vergelijk Duits Bischen; in de betekenis van ‘kleinigheid’ aangetroffen vanaf 1682 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pietsje | pietsjes |
verkleinwoord |
het pietsje o
- (informeel) heel kleine hoeveelheid
- Een pietsje druk’ was het wel, mailde hij. Maar voor het overige zag Johan Leysen een interview wel zitten. [4]
- Meng olie met peterselie, knoflook, een pietsje zout en peper. Snijd het brood doormidden en besmeer de onderste helft met de helft van de kruidenolie. Leg daarop de uien. Verdeel de kaas erover: ik had emmental, oude goudse en blauwe kaas, maar alles kan. [5]
- pietsie (uitspraakvariant)
- beetje
- ietsiepietsie
- kleinigheid
- snufje
- snuifje
- tikkeltje
- vleugje
- ziertje
- Het woord pietsje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pietsje" herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
36 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ pietsje op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ "pietsje" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ de Standaard 04 OKTOBER 2014 Geert Sels
- ↑ Volkskrant Tallina van den Hoed 3 januari 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be