pits
- pits
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pits | - |
verkleinwoord | pitsje | pitsjes |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord
de pits mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord pit: "werkplaats langs een circuit voor auto- of motorsport"
- (sport) gebied langs de racebaan waar de voertuigen die aan de race deelnemen kunnen stoppen om te tanken en voor kleine reparaties en bandenwissel
vervoeging van |
---|
pitsen |
pits
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pitsen
- Ik pits.
- gebiedende wijs van pitsen
- Pits!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pitsen
- Pits je?
- Het woord pits staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.