• per·sen
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘drukken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
persen
perste
geperst
zwak -t volledig

persen

  1. overgankelijk drukken, ergens druk op uitoefenen
    • De machine perst een aantal lagen folie op elkaar tot panelen van de gewenste dikte. 
  2. wederkerend zich ergens met kracht doorheen of in duwen
    • De mijnwerkers persten zich de lift in om naar beneden af te dalen. 
    • Ik pers me door de kleine ingang. 
  3. iets met kracht doorheen of in duwen
     Veel andere hikers gebruikten de Sawyer Squeeze, waarmee je handmatig het vuile water door een filter moest persen.[2]

de persenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord pers
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]


  • Ontleend aan het Nederlandse percent.

persèn

  1. (wiskunde) procent
  2. fooi