Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·per·sen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

inpersen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inpersen
perste in
ingeperst
zwak -t volledig
  1. met grote kracht een grote hoeveelheid materiaal in een kleine ruimte proppen
    • "Het is veel eenvoudiger om een slecht boek onder handen te nemen. Het stuk duurt nog geen twee uur, daar moet je het verhaal inpersen. [2] 
    • In tegenstelling tot Franse vrouwen, observeerde hij, laten ze ""graag rok en onderkleding om zich heen fladderen, ja dulden zelden schoenen aan de voeten, want hun klepperende pantoffels bevallen hun beter. Dat was volgens hem dan ook ""één van de voornaamste oorzaken waardoor zij aan vet en vlees toenemen, waaraan het hen juist ontbreekt die met insnoeren en inpersen de groei trachten te verhinderen. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

79 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen