Perrons.
  • per·ron
  • Leenwoord uit het Duits Perron (uit Frans perron), in de betekenis van ‘platform in station’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1871 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord perron perrons
verkleinwoord perronnetje perronnetjes

het perrono

  1. (spoorwegen) een hoge, lange zijstoep of verhoogde vrije stoep aan een station om in en uit te stappen
    • In Nederlandse stations hebben ze sinds januari 2004 rookpalen op de perrons. 
     De perrons zijn verlaten, in de hal zitten de reizigers op gepaste afstand van elkaar op de wachtbanken, die anders vol zijn. Deze hele week is het al rustiger dan normaal, maar deze vrijdag is het echt opvallend stil, zegt een NS-medewerker. Toch nemen ook nog aanzienlijk wat mensen wél de trein.[2]
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]