• pas·sie·week
enkelvoud meervoud
naamwoord passieweek passieweken
verkleinwoord - -

de passieweekv / m

  1. (religie) (christendom) week voor Pasen, waarin in vieringen de gebeurtenissen uit Jezus' leven vanaf de intocht in Jeruzalem tot de wederopstanding centraal staan
    Deze week begint met Palmpasen en omvat Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Pasen. Het meervoud kan ook betrekking hebben op een langere periode van bezinning voorafgaand aan Pasen.
     We hebben van pleisterplaats tot pleisterplaats mogen genieten van processies voor de passieweek.[1]
  1.   Weblink bron
    Tosca Niterink & Anita Janssen
    “Klimmen naar kruishoogte (2)” (27 april 2011) op nrc.nl