parmantig
- par·man·tig
- In de betekenis van ‘zelfbewust’ voor het eerst aangetroffen in 1642 [1]
- afgeleid van premant (stoutmoedig) met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | parmantig | parmantiger | parmantigst |
verbogen | parmantige | parmantigere | parmantigste |
partitief | parmantigs | parmantigers | - |
parmantig
- deftig en trots
- Die jongen loopt erg parmantig.
- parmantig omhoog gestoken
parmantig omhoog gestoken
|
- Het woord parmantig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "parmantig" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "parmantig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ parmantig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be