• pa·ren·the·se
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tussenzin’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
  • afkomstig van het Franse parenthèse [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord parenthese parenthesen
parentheses
verkleinwoord - -

de parenthesev [3]

  1. (taalkunde) tussenzin buiten syntactisch verband
  2. rond haakje
    • de parentheses ( en ) zijn verwant aan de vierkante teksthaakjes [ en ] 
67 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[4]