haakje
- haak·je
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | - |
verkleinwoord | haakje | haakjes |
het haakje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord haak
- ▸ Gedesillusioneerd rolde ik mijn vislijn weer op en borg het haakje weer veilig weg.[1]
- dim. tant. elk van de tekens, rond of met hoeken, om woorden of getallen af te zonderen dus ( ) [ ]
- [2] haakje openen
- [2] haakje sluiten
2. een leesteken
- Het woord haakje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "haakje" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be