Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·pie·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • [zelfstandig naamwoord] papier met de uitgang -en
  • [bijvoeglijk naamwoord, werkwoord] afgeleid van papier met het achtervoegsel -en [1]

Zelfstandig naamwoord

de papierenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord papier
Hyponiemen
stellend
onverbogen (alleen
attributief)
verbogen papieren

Bijvoeglijk naamwoord

papieren

  1. van papier vervaardigd
    • Ze dronken thee uit een papieren kopje. 
     Behalve digitale kaarten op mijn telefoon droeg ik ook papieren kaarten en een kompas met me mee, maar al na een aantal weken gooide ik alle papieren kaarten weg om gewicht te sparen.[2]
Hyponiemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Een papieren tijger
Iets dat op het eerste gezicht veelbetekenend of dreigend/gevaarlijk e.d. overkomt, maar in de praktijk weinig of niets kan uitrichten
  • Op een papieren zoldertje lopen
Veel risico nemen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
papieren
papierde
gepapierd
zwak -d volledig

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord

Werkwoord

papieren

  1. overgankelijk met papier bekleden, in papier verpakken
    • We hebben dus vaak mensen gevraagd om te komen wagenbouwen en dat hielp. Vooral omdat het natijd zo gezellig was, denken wij, was de opkomst het hele jaar door bijzonder hoog. Hierdoor is het ons gelukt om de wagen in een aantal weken te lassen, te papieren, te schilderen en het laatste weekend vol te maken met bloemen. [3]
    1. overgankelijk van ruwhouten veilingkistjes voor groente en fruit
      • Ze papierde tomatenkistjes en raapte aardappelen van het land en ging achter op de kar mee naar de veiling. [4]
      • Ik was 8 jaar, toen stond ik al bakkies te papieren bij mijn vader in de schuur. [5]
    2. overgankelijk (spreektaal) van wanden[6]
      • Ik heb trouwens deze week niet echt veel tijd om op msn te komen ben papier aan het aftrekken in de keuken en zou graag nog een beetje schilderen alvorens te papieren dus nogal veel werk. [7]
  2. onovergankelijk en overgankelijk, (spreektaal) (van een persoon) trillen, schudden
    • Doordat ik meer en meer dingen las, en ik meer en meer gelijkenissen zag begon zelfs mijn hart veel sneller te slaan, begonnen ik te trillen en volledig te papieren. [8]
    • Wil-je niet brave zijn, 'k ga-je papieren! [9]
Synoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[10]

Verwijzingen