• pan·ne
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘(gedwongen oponthoud door) motorstoring’ voor het eerst aangetroffen in 1910 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord panne pannes
verkleinwoord - -

de pannev / m

  1. (techniek) pech, storing, motorpech, autopech
93 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]


panne

  1. (kookkunst) pan; keukengereedschap om in te koken of braden


panne

  1. (kookkunst) pan; keukengereedschap om in te koken of braden