pandemie
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pan·de·mie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pandemie | pandemieën pandemies |
verkleinwoord | pandemietje | pandemietjes |
Zelfstandig naamwoord
pandemie v
- (medisch) een epidemie op wereldwijde schaal
- Er wordt in de wereld rekening gehouden met de mogelijkheid op een pandemie.
- ▸ Nederland gold internationaal als het land dat fantastisch was voorbereid op pandemieën. Maar toen het coronavirus aanklopte, werden ook wij overrompeld.[1]
- ▸ Het dodental in Zweden is ook veel hoger dan in naburige Scandinavische landen, die allemaal strengere beperkende maatregelen hebben opgelegd. Volgens gegevens van persbureau AFP is het sterftecijfer in Zweden door het coronavirus veel hoger dan in Noorwegen, Denemarken en Finland, die aan het begin van de pandemie veel strengere coronamaatregelen oplegden.[2]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een epidemie op wereldwijde schaal
Gangbaarheid
- Het woord pandemie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "pandemie" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Maarten Keulemans en Serena Frijters “Welk land heeft de beste coronastrategie? Vijf lessen over de eerste coronagolf” (21 mei 2020), de Volkskrant
- ↑ Weblink bron “Brein achter omstreden Zweedse coronastrategie geeft fouten toe” (03-06-2020), Tubantia
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be