• over·tap·pen

overtappen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overtappen
tapte over
overgetapt
zwak -t volledig
  1. een vloeistof van het ene naar het andere opslagvat laten stromen
    • Een beetje verder zagen ze inderdaad hoe een man diesel uit een vrachtwagen aan het overtappen was in eigen benzinebussen. De politie controleerde onmiddellijk de wagen van de man en daarin stonden al vijf gevulde bussen. [2] 
    • De wagen was betrokken geraakt in een ongeval in de staat Kaduna en ontplofte toen tientallen mensen olie aan het overtappen waren. De dorpsbewoners droegen emmers en jerrycans om de olie over te tappen toen de wagen twee uur na het ongeval plots in vlammen opging. Iedereen die in de buurt was, verbrandde levend. [3] 
74 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]