• over·drach·te·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen overdrachtelijk overdrachtelijker overdrachtelijkst
verbogen overdrachtelijke overdrachtelijkere overdrachtelijkste
partitief overdrachtelijks overdrachtelijkers -

overdrachtelijk

  1. (taalkunde) bij uitbreiding, wanneer er een ruimere interpretatie dan gebruikelijk aan wordt gegeven
  2. (taalkunde) figuurlijk, in oneigenlijke zin
    • De letterlijke en overdrachtelijke betekenis van het woord. 
     Maar vader is dus een struisvogel in de overdrachtelijke betekenis.[1]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142