ouderlijk
- ou·der·lijk
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ouderlijk | ouderlijker | ouderlijkst |
verbogen | ouderlijke | ouderlijkere | ouderlijkste |
partitief | ouderlijks | ouderlijkers | - |
ouderlijk
- behorende bij de ouders van een kind
- Een minderjarig kind valt nog onder het ouderlijk gezag.
- De kinderen gingen na het overlijden van de ouders niet in het ouderlijk huis wonen.
- Het woord ouderlijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ouderlijk" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be