• ou·der·lijk huis
enkelvoud meervoud
naamwoord ouderlijk huis ouderlijke huizen
verkleinwoord (ouderlijk huisje) (ouderlijke huisjes)

het ouderlijk huiso

  1. het huis waarin iemand is opgegroeid
    • De zusjes Silke (4) en Jildow Brandsma (3) hebben in de garage van hun ouderlijk huis in Oldeberkoop de zeer bijzondere geelbuikvuurpad gevonden.