oranjerie
- oran·je·rie
- van Frans orangerie, ruimte waar de sinaasappelboom (Frans: oranger) gekweekt kan worden en ook andere planten uit een warmer klimaat kunnen overwinteren [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oranjerie | oranjerieën oranjeries |
verkleinwoord | - | - |
de oranjerie v
- (bouwkunde) aanbouw of vrijstaand gebouw met glazen wanden, vaak gebruikt als ruimte waar men bij koud maar zonnig weer aangenaam kan verblijven
- Alleen aan de vier meter hoge plafonds en de vele grote ramen is met enige fantasie te zien dat haar huis vroeger een oranjerie was. De eigenaar van buitenplaats Rusthof beschermde in dit pand zijn sinaasappelbomen en andere exotische gewassen tegen de Hollandse kou. [3]
- orangerie (uitspraakvariant)
- oranjehuis
- oranjestoof
- serre (meestal wat kleiner)
- wintertuin
- Het woord oranjerie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oranjerie" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
65 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ oranjerie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Ribbens, A.Utrechts koetshuis nu garagemonument (11 september 2014) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2019-08-15
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be