Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·val·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opvallen
/'ɔpfɑlə(n)/
viel op
/vil'ʔɔp/
opgevallen
/'ɔpxəvɑlə(n)
/'ɔpχəvɑlə(n)/
klasse 7 volledig

Werkwoord

opvallen

  1. ergatief gemakkelijk opgemerkt worden, opzien baren
    • Het grote verschil met het vorig jaar viel iedereen onmiddellijk op. 
     Deze ‘Pogue Mahone’ (‘kiss my arse’ in Gaelic) leek sprekend op de ‘The Dude’ uit de film ‘The Big Lebowski’ met zijn relaxte houding en opvallende charisma.[1]
  2. opmerken, waarnemen
     Vervolgens boog hij zich naar mij toe en zei mij op een fluistertoon dat hij er zeker geen gewoonte van wilde maken om zich te bemoeien met zaken die hem niet aangingen, maar dat hij het niet kon helpen dat het hem was opgevallen dat mijn linker manchetknoop niet goed was gesloten en dat hij het zichzelf nooit zou vergeven als ik hem zou verliezen ten gevolge van zijn discretie.[2]
     Het viel hem op dat er veel politie was maar dat ze niet waren uitgerust met witte oproerhelmen en schilden.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 14
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044633535
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be