Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·ont·houd
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘het ergens verblijven, vertraging’ voor het eerst aangetroffen in 1838 [1]
  • samenstelling van  op  en  onthoud  ?? [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord oponthoud oponthouden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het oponthoudo [3]

  1. tijd die men ergens verblijft
  2. onverwachte vertraging in gemaakte plannen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen