opschorting
- Geluid: opschorting (hulp, bestand)
- op·schor·ting
- Naamwoord van handeling van opschorten met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | opschorting | opschortingen |
verkleinwoord |
de opschorting v
- tijdelijk of blijvend buiten werking stellen van iets, of het niet in werking stellen van iets
- Maandagochtend nog wees een rechter in Groningen het laatste verzoek tot opschorting van de uitzetting in verband met de politieke ontwikkelingen af. Ook een nieuwe, laatste poging rond het middaguur leverde niets op, zei de advocate. Wat die precies behelste, wil ze niet kwijt. [2]
- Door de noodtoestand is er een opschorting van een aantal wetten.
- Het woord opschorting staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Reformatorisch Dagblad 21-1-2019 Advocate: Armeens gezin uitgezet