• op·luis·te·ren

opluisteren [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opluisteren
luisterde op
opgeluisterd
zwak -d volledig
  1. iets mooier, feesterlijker, leuker of belangrijker maken
    • Stosur kon haar duizendste partij als proftennisster niet opluisteren met een overwinning, want de 34-jarige Australische moest in drie sets buigen voor de 14 jaar jongere Bouzkova. [3] 
    • Het is elk jaar weer een gigantisch spektakel met uitgekiende marketing eromheen: de modeshow van Victoria’s Secret. Met de bekendste namen in de modellenwereld – zoals Adriana Lima en Karlie Kloss – en de grootste namen uit de muziekindustrie die het geheel komen opluisteren. [4] 
    • Het lijkt merkwaardig dat deze oude beestjes het evenement onder de naam ‘Meet the future opluisteren’. Dan hadden het toch eerder stunts van drones moeten zijn. Maar ware spotters als Jan en Rik moeten van drones niets hebben, zeggen ze. “We liggen meer wakker hiervan, dan van drones”, zeggen ze. [5] 
88 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[6]