• op·waar·de·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opwaarderen
waardeerde op
opgewaardeerd
zwak -d volledig

opwaarderen

  1. verbeteren, bijwerken
    • Voor die diensten moet het netwerk eerst opgewaardeerd worden. 
  2. een hogere waarde aan geven
    • De Chinese overheid wil de yuan gefaseerd opwaarderen. 
     Ten eerste, beargumenteerde ze rustig na beleefd geduldig te hebben geluisterd zonder hem te onderbreken, zou Zweeds kernwapenbezit betekenen dat de Russen ons zouden opwaarderen tot de absoluut eerste plaats op de lijst van kernwapendoelen in geval van oorlog.[2]
  3. (bij voorbetaald telefoneren) nieuw beltegoed activeren.
    • Zijn beltegoed wordt automatisch opgewaardeerd. 
100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]
  1. opwaarderen op website: Etymologiebank.nl
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645149
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be