opgroeien
- op·groei·en
- samenstelling van op bw en groeien ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opgroeien |
groeide op |
opgegroeid |
zwak -d | volledig |
opgroeien
- ergatief de tijd tot de volwassenheid doorbrengen; de tijd dat iemand zich ontwikkelt tot een volwassene
- Hij groeide op in Scheemda.
- ▸ Het voetpad dat naar de vuurtoren op Vlieland leidt, is onlangs vernoemd naar Liesbeth List. De in 2020 overleden zangeres groeide op het Waddeneiland op.[1]
1.de tijd tot de volwassenheid doorbrengen
-
- Het woord opgroeien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opgroeien" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron “Voetpad op Vlieland vernoemd naar Liesbeth List” (24 juni 2022), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be