• op·ge·lucht
vervoeging van: opluchten…
verbogen vorm: opgeluchte

opgelucht

  1. voltooid deelwoord van opluchten
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen opgelucht opgeluchter opgeluchtst
verbogen opgeluchte opgeluchtere opgeluchtste
partitief opgeluchts opgeluchters -

opgelucht

  1. verlost van de zorg dat er iets naars gaat gebeuren
    • Hij was opgelucht dat de collectie van Ruysch geen schade had geleden. [1]
     Eindelijk kwamen we doodmoe maar opgelucht in het dal aan.[2]
     Hij bezwoer dat hij alleen maar verliefd was geraakt en dat dat helemaal losstond van de lengte van zijn verlof, maar dat er nieuwe verlofdagen kwamen, dat hij elke dag naar haar zou verlangen en zo verder. Toen hij eindelijk wegkwam, was hij even opgelucht als altijd.[3]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. Kooijmans, L.
    De doodskunstenaar. De anatomische lessen van Frederik Ruysch. (2004) Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam
    ; ISBN 90 351 2673 4; p. 325; geraadpleegd 2017-04-26
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Blauwe ster” (2016), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628265
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be