• op·gaan
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opgaan
ging op
opgegaan
klasse 7 volledig

opgaan

  1. ergatief oprijzen, omhooggaan
    • De zon gaat morgen om zes uur op. 
  2. ergatief een succes zijn, juist blijken
    • Nee, die redenering gaat niet op. 
  3. deel worden van een groter geheel en daarin niet meer als afzonderlijk element te onderscheiden zijn
     Opgaan in de groep[1]
  • [1] in vlammen opgaan
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be