• on·zui·ver·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord onzuiverheid onzuiverheden
verkleinwoord onzuiverheidje onzuiverheidjes

de onzuiverheidv

  1. de mate waarin iets vervuild is
  2. (figuurlijk) de mate waarin iemands motieven en handelingen moreel verwerpelijk zijn
     Wat is het voornaamste en eerste doel van deze drie? Natuurlijk de eigen verbetering en loutering. Alleen naar dit doel kunnen wij altijd onafhankelijk van alle omstandigheden streven. Maar tegelijkertijd verlangt juist dit doel van ons de grootste inspanningen, en daarom laten we, misleid door onze trots, dit doel links liggen en richten we ons ofwel op het mysterie dat wij vanwege onze onzuiverheid niet kunnen waarnemen, ofwel op de verbetering van de mensheid, terwijl wijzelf een voorbeeld zijn van laagheid en losbandigheid.[2]
  3. de mate waarin iets slordig is
     PSV moest winnen om de kansen op de volgende ronde in eigen hand te houden. Het elftal van Roger Schmidt speelde uiterst geconcentreerd, bouwde aan de ene na de andere aanval, maar kreeg door onzuiverheid in de laatste pass telkens geen speler vrij voor het doel.[3]
  4. iets dat vuil en smerig is
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028251151
  3.   Weblink bron “Geconcentreerd PSV overwintert in Europa dankzij knappe zege bij Granada” (03-12-2020), NOS