onzeglijk
- on·zeg·lijk
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | onzeglijk | onzeglijker | onzeglijkst |
verbogen | onzeglijke | onzeglijkere | onzeglijkste |
partitief | onzeglijks | onzeglijkers | - |
onzeglijk [1]
- in zo grote of hoge mate dat het niet in woorden uit te drukken is
- Het woord onzeglijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onzeglijk" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
64 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be