onweerlegbaarheid

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·weer·leg·baar·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord onweerlegbaarheid onweerlegbaarheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de onweerlegbaarheidv

  1. iets dat men niet met bewijzen kan ontkennen
     Waarom vertrek je? En als bewijs voor de onweerlegbaarheid van zijn tegenwerpingen verdwenen alle plooien van zijn gezicht.[2]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen