onweerlegbaarheid
- on·weer·leg·baar·heid
- afleiding van onweerlegbaar met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | onweerlegbaarheid | onweerlegbaarheden |
verkleinwoord |
de onweerlegbaarheid v
- iets dat men niet met bewijzen kan ontkennen
- ▸ Waarom vertrek je? En als bewijs voor de onweerlegbaarheid van zijn tegenwerpingen verdwenen alle plooien van zijn gezicht.[2]
1. iets dat men niet met bewijzen kan ontkennen
- Het woord 'onweerlegbaarheid' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1