onvolgroeid
- Geluid: onvolgroeid (hulp, bestand)
- on·vol·groeid
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | onvolgroeid | onvolgroeider | onvolgroeidst |
verbogen | onvolgroeide | onvolgroeidere | onvolgroeidste |
partitief | onvolgroeids | onvolgroeiders | - |
onvolgroeid [1]
- van iets dat het nog niet tot volle wasdom is ontwikkeld
- ▸ Wat beklijfde er van haar bravoure? Onder haar zorgvuldig verknipte spijkerrok liet zich niets anders raden dan een nog onvolgroeid tienerlijfje, met kinderbilletjes.[2]
- ▸ Op Texel is gisteren een levende bruinvis aangespoeld. Het gaat om een jong onvolgroeid vrouwtje. Ze had een grote wond op haar hoofd en haar rugvin was aangepikt door meeuwen.[3]
- Het woord onvolgroeid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij , ISBN 9789023479925
- ↑ Weblink bron “Levende bruinvis naar Harderwijk” (24-02-2012), NOS