ontwortelen
- Geluid: ontwortelen (hulp, bestand)
- IPA: / ɔntˈwɔrtələ(n) / (4 lettergrepen)
- ont·wor·te·len
- van Middelnederlands ontwortelen, afgeleid van wortelen met het voorvoegsel ont-, cognaat met Duits entwurzeln [1][2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ontwortelen |
ontwortelde |
ontworteld |
zwak -d | volledig |
ontwortelen
- overgankelijk losrukken uit de grond (van planten)
- De olifant was juist bezig een paar bomen te ontwortelen. [3]
- overgankelijk (figuurlijk) losmaken van basis of bestaansgrond, het voortbestaan onmogelijk maken
- En voor wie wel werkt heeft: technologische aardverschuivingen en bezuinigingen bij overheden ontwortelen her en der bedrijfstakken. [4]
- onovergankelijk geen omgeving meer hebben waar je je thuisvoelt
- Wie verhuist vindt niets meer terug, herbegint als kind. Verhuizen is vervreemden, ontwortelen. [5]
- Het woord ontwortelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Middelnederlandsch Woordenboek
- ↑ Fabricius, J.De scheepsjongens van Bontekoe. 28e druk (2003) Leopold, Amsterdam; ISBN 90 258 4241 0; p. 246; geraadpleegd 2017-09-13
- ↑ Tamminga, M.De economie van de overvloed (24 december 2015) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2017-09-13
- ↑ Martelaere, P. de"Thuis. Een plaats om beu te worden" in: Dietsche Warande en Belfort. jrg. 138 nr. 6 (1993) Uitgeverij Peeters, Leuven; p. 697; geraadpleegd 2017-09-13
- mogelijk leenvertaling van Latijn eradicare, extirpare; cognaat met Middelhoogduits entwurzeln [1][2]
ontwortelen
- overgankelijk losrukken uit de grond (van planten)
- (figuurlijk) losmaken van basis of bestaansgrond