wortelen
- wor·te·len
de wortelen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord wortel
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
wortelen |
wortelde |
geworteld |
zwak -d | volledig |
wortelen
- ergatief wortel schieten
- Nieuwe natuur is geworteld in de streek.[1]
- absoluut verankerd zijn, ingeburgerd zijn, zijn oorsprong vinden
- Die gedachte wortelt nog in het oude heidendom van weleer.
- Het woord wortelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wortelen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tiengemeten
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be