• ont·moe·di·gend
vervoeging van: ontmoedigen
verbogen vorm: ontmoedigende

ontmoedigend

  1. onvoltooid deelwoord van ontmoedigen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ontmoedigend ontmoedigender ontmoedigendst
verbogen ontmoedigende ontmoedigendere ontmoedigendste
partitief ontmoedigends ontmoedigenders -

ontmoedigend

  1. van iets dat je daardoor de hoop verliest
    • Op de website van de Duitse voetbalbond stonden de ontmoedigende woorden ‘Bedankt voor de veel succesvolle en bijzondere jaren.’ [1] 
    • Een zonnige ontwikkeling, maar toch is er nog lang geen reden om hoera te roepen. Van enige secularisatie, die in westerse landen altijd parallel liep aan modernisering, is nog geen sprake. Integendeel, zodra er iets moderns in aanvaring komt met de traditionele islam, moet de moderniteit wijken. Beekmans geeft daarvan een ontmoedigende reeks voorbeelden. [2] 
  2. van iets dat het afgeraden wordt
    • Het spotje was een reactie van Lubach op de ontmoedigende advertenties die Denemarken in kranten in het Midden-Oosten heeft geplaatst. [3] 


  1. Tubantia 06-03-19 Thomas Müller slaat terug naar Duitse bond: ‘Stijlloos’
  2. HP de Tijd 29/10 | 2010 Beatrijs Ritsema Ramadanvreters en andere zondaars
  3. Het Parool 20 oktober 2015, Migrantenfilmpje Lubach naar buitenland