• ont·le·ner
enkelvoud meervoud
naamwoord ontlener ontleners
verkleinwoord

de ontlenerm

  1. (economie) iemand die geld ontvangt als lening; iemand die iets te leen krijgt
    • Voor mij als Hollander is het feit dat ontlener en lener synoniemen zijn, zeer verwarrend. 
    • Karel Van Eetvelt van de bankenfederatie Febelfin nuanceert de oplopende risico's. Volgens hem kan niet iedereen 80 procent of meer ontlenen voor de aankoop van een woning. De terugbetalingscapaciteit van de ontleners is belangrijk. Van Eetvelt wijst er op dat het aantal woonkredieten die voor problemen zorgen, historisch laag is. [2] 
    • ‘Het is een geweldig initiatief’, zegt Marijke Bosschaerts uit Hasselt, die samen met haar zoontje Amauryc Coenen naar Diepenbeek afzakte en zo de allereerste ontlener is. ‘Het aanbod is divers. Hier gaan we heel zeker een fietsje vinden dat Amauryc kan gebruiken. Ik hoop alleen dat de tweewieler van zijn keuze ook in de autokoffer past.’ [3] 
77 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Standaard 01/06/2018 om 16:09 door Pascal Dendooven Nationale Bank bezorgd over te lakse woonkredieten
  3. De Standaard DINSDAG 3 APRIL 2018 NAAR DE BIB VOOR EEN FIETS
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be