• ont·ken·ner
enkelvoud meervoud
naamwoord ontkenner ontkenners
verkleinwoord

de ontkennerm

  1. iemand die beweert dat bepaalde algemeen aanvaarde en wetenschappelijk bewezen kennis niet waar is
    • Eerder moest de PVV in Rotterdam een nieuwe lijsttrekker vinden toen de beoogde nummer 1, Géza Hegedüs, al een dag na zijn presentatie in opspraak kwam. Hij bleek in het verleden racistische uitspraken te hebben gedaan en was een sympathisant van de Holocaust-ontkenner David Irving. Maurice Meeuwissen voert nu de PVV-lijst aan in Rotterdam, Jeanet Nijhof gaat dat doen in Hengelo. [2] 
    • De Amerikaanse president is een notoir ontkenner van opwarming van de aarde door menselijke activiteiten. Hij deed klimaatopwarming onder meer af als een verzinsel van de Chinezen. De daad bij het woord voegend was een van Trumps eerste besluiten als president het federale milieuagentschap EPA zo goed als te ontmantelen en vooral een uitgesproken klimaatsceptische jurist daar aan te stellen als de nieuwe directeur. [3] 
    • In een tijd van alternatieve feiten en nepnieuws komt Denial als geroepen: een drama over de rechtszaak die de leugens van Holocaust-ontkenner David Irving ontmantelde. [4] 
96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]