tragisch en ontijdig
  • on·tij·dig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ontijdig ontijdiger ontijdigst
verbogen ontijdige ontijdigere ontijdigste
partitief ontijdigs ontijdigers -

ontijdig

  1. op een verkeerde tijd, vooral als het gaat om te vroeg
    • ‘Men zei toen zelfs tegen mannen: “Besef dat je in je leven met twee of drie vrouwen zal trouwen en de helft van je kinderen zal verliezen”. Onze grootouders waren helaas met die realiteit vertrouwd. Niet dat dit troostend was voor hen. Iedere mens staat voor de rouw die hijzelf moet zien te overleven. Maar het feit dat zo’n overlijden nu zo zeldzaam is en zo ontijdig komt, op een moment in het leven dat je het allesbehalve verwacht, vergroot de klap wel.’ [1] 
    • Maar dat ze daarvoor onderscheiden zou worden, is nooit in haar opgekomen. Ook dinsdagmorgen niet, toen Carlijn al om half zeven gewekt werd met gebons op de ramen. "Ik schrok me een ongeluk. Mijn man is onlangs op missie gegaan en dan kan bezoek op zo'n ontijdig moment ook iets heel vervelend betekenen."[2] 
    • Van de week kreeg ik een contactadvertentie onder ogen uit 1869. 'Zwaar beproefd door de dood van mijne, welligt te kort beweende VIJFDE GEMALIN, schaart een steeds ontijdig tot de weduwnaarstaat gebragte HUISVADER, hoewel schoorvoetend, zich opnieuw onder de rijen der Trouwlustigen, in de hoop het medelijden eener Vrouw op te wekken, die hem in staat wil stellen door een WETTIG HUWELIJK een zesde moeder toe te voegen aan zijne 13 kinderen, nog te jong om het verlies hunner respectieve levensoorsprongen te beseffen.'[3] 
89 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[4]
  1. de Standaard 14 juli 2017
  2. Tubantia Lex de Jonge 10-01-2017
  3. Volkskrant Sylvia Witteman 14 mei 2016
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be